Moeder Annie
Het allermoeilijkste van onze emigratie vond ik het moment waarop ik mijn toen achtenzeventigjarige moeder moest vertellen dat we naar Griekenland gingen verhuizen. Oké, we woonden al meer dan vijftien jaar aan de andere kant van het land en zagen elkaar niet zo heel vaak, maar toch… Weten dat je voortaan door bijna drieduizend kilometer land, lucht en water van elkaar gescheiden bent, is wel even iets anders.
Omdat we er niet zeker van waren of alles door zou gaan, hadden we onze plannen voor iedereen tot het laatste toe stil gehouden. Ook voor haar. Pas toen alles rond was, kwam de grote vraag: hoe vertel ik het mijn moeder?
Op een ochtend pakte ik met een dikke prop in mijn keel de telefoon. ‘Mam, ga maar even zitten, ik moet je iets vertellen,’ was het beste wat ik kon bedenken. Om vervolgens stamelend uit te leggen dat ik, nou ja, een hostessbaan op het Griekse schiereiland Pilion had aangenomen, en dat we, tja, eh… wel… besloten hadden om daar te gaan wonen. Voorgoed dus, hè?
Die allereerste reactie van mijn moeder zal ik echt nooit vergeten. Het bleef even stil. Heel stil. Vervolgens vroeg ze: ‘Zo. En hoelang is het vliegen naar waar jullie gaan wonen?’ Toen ik vertelde dat het vliegtuig er zo’n drie uur over deed, merkte ze monter op: ‘O, zo kort maar? Nou, als ik met de trein van Vlaardingen naar Hellendoorn kom, ben ik wel meer dan drie uur onderweg. Dan neem ik voortaan toch gewoon het vliegtuig?’
Ze hield woord. In oktober 2005 kwam ze voor het eerst op bezoek, en dat beviel haar zo goed dat ze het jaar daarop haar tachtigste verjaardag met de hele familie hier op ons schiereiland vierde.
Ik zal nooit vergeten hoe ze na de feestelijke verjaardagsrit met het stoomtreintje op het stationnetje van Milies uitstapte, en zonder aarzelen lopend het smalle en steile ezelspad naar het anderhalve kilometer hoger gelegen dorpsplein te lijf ging. Het was boven de dertig graden, maar dat deerde haar niet. De zonnepet stevig op het hoofd, een uit Nederland meegebrachte opvouwbare Nordic Walkingstok in haar ene, en ik aan de andere hand, zo klommen we gezamenlijk naar boven.
Maar als je tachtig bent, is één keer op een dag zo’n steil wandelpad trotseren wel genoeg. Ondanks haar protesten wilde ik absoluut niet hebben dat ze ook weer lopend naar het station terugging voor de rit naar huis, dus ik zou wel even een taxi regelen die haar om halfvier naar het treinstationnetje zou brengen. Haha, niet dus! Geen taxi te vinden. Enigszins vertwijfeld schoot ik de koster van de kerk aan. Of hij misschien kon helpen. De koster wreef nadenkend over zijn kin, keek eens om zich heen en stevende gedecideerd op een paar voor mij onbekende mannen af die aan een tafeltje op het dorpsplein een tsipourootje zaten te drinken. Een van hen stelde zich onmiddellijk beschikbaar om mijn moeder naar het stationnetje te brengen. Als we zover waren, moesten we maar een seintje geven, dan zou hij de auto voorrijden.
Zo gezegd, zo gedaan. Om halfvier liepen mijn moeder en ik zoals afgesproken terug naar het plein, waar de behulpzame man haastig opstond, de taverne in rende en er even later weer uit kwam met een papieren tafelkleedje onder zijn arm. Vervolgens ging hij ons voor naar een oude, rammelende pick-uptruck die vol lag met bouwgereedschap. Breed glimlachend opende hij de passagiersdeur, gooide alles wat op de bijrijdersstoel lag achteloos in de achterbak, spreidde vervolgens het papieren tafelkleedje over de nu lege zitplaats uit en hielp mijn moeder galant de cabine in.
Mijn moeder is niet zo heel groot, dus ze kwam met haar hoofd – of liever gezegd met haar pet – maar net boven het raampje uit. Vanaf haar hoge zitplaats keek ze op me neer. ‘Ga jij niet mee?’ vroeg ze, toen ik aanstalten maakte om het portier dicht te doen.
‘Nee, mam, er is alleen plaats voor jou en de chauffeur,’ wees ik.
Ze nam de chauffeur met zijn grote Griekse snor, zijn brede glimlach en vriendelijke ogen even taxerend op. ‘Wat aardig van die meneer dat hij me wegbrengt. En wat een leuke auto heeft hij. Ken je hem al lang?’
‘Eh, nee… om eerlijk te zijn heb ik hem vóór vandaag nog nooit ontmoet,’ bekende ik.
‘O.’ Ze keek me even onderzoekend aan. ‘En hij spreekt zeker ook geen Nederlands? Nee, dat dacht ik al. Nou ja, als ik hem beneden bij het station een kushandje toewerp, begrijpt hij vast wel dat ik het heel aardig van hem vind dat hij me wegbrengt, denk je ook niet?’
‘Vast wel,’ beaamde ik, en stikkend van het lachen zwaaide ik de hobbelende auto met mijn moeder erin na. Ik zag er de humor wel van in. Mijn moeder gelukkig ook. Ze werd door de wildvreemde meneer keurig op het stationnetje afgeleverd en vertelde dat ze onderweg ondanks het taalprobleem toch heel gezellig met haar begeleider had gekletst. En ze hadden elkaar ook nog prima begrepen!
Ze zeggen dat ik op mijn moeder lijk. Op foto’s is dat duidelijk te zien. En eigenlijk… Eigenlijk hoop ik dat ik niet alleen uiterlijk, maar ook innerlijk een beetje op haar lijk. Want een vrouw die zo positief kan reageren op de onverwachte emigratieplannen van haar kind, een vrouw die zoveel vertrouwen heeft in haar dochter dat ze in een vreemd land zomaar bij een wildvreemde man in de auto stapt… Ja, zo’n bijzondere vrouw wil ik eigenlijk ook wel zijn,