Emigratie via Estland naar Zweeds Lapland (deel 1)
HOE BEN IK HIER VERZEILD GERAAKT?
Nou, heel simpel. Ik werd verliefd. Op een man. Een Belg met een zwaar West-Vlaams accent. Niet te verstaan was hij in het begin.
We zijn net twee parkietjes. Of één parkietje en een parkiet, want ik ben vrij klein en Stef is een stuk groter. We zijn altijd samen. We babbelen veel, bekvechten soms, maar zijn overwegend lief voor elkaar. Dat moet wel, anders maak je elkaar af in zo’n geïsoleerd leven. Twee derde van het jaar zien we niemand. Tenzij we boodschappen doen, en soms de buren. We kunnen daar goed tegen. We zijn graag op onszelf en hebben een drang naar vrijheid.
Ook daarom zit ik hier. Want verliefd worden is niet genoeg om het te redden. Er is meer voor nodig in een ander land te kunnen leven. Vooral als het een land is waar je de taal niet kent en de cultuur niet begrijpt. Dat weet ik omdat het misging.
Heel eerlijk zou ik in mijn eentje nooit naar Estland zijn gegaan. Canada, Zweden: Ja, maar niet naar een vaag land in een vaag Oost-Europees gebied. Ik heb altijd geweten dat ik westers ben. Ergens anders pas ik niet.
Maar Stef woonde in Estland.
Ik heb het er zes jaar uitgehouden. In een blokhut met een houtkachel en een buiten-wc, en vierhonderd vierkante kilometer bos als achtertuin. Heerlijk. Ik voelde mij er meer thuis dan ooit. Tot ik mensen zag. Ze leken op robots. En het hoofdgebruik in Estland leek te zijn: Alles en iedereen wantrouwen.
Na zes jaar voelde ook het bos vijandig aan. Ik hield het niet meer vol. Ik was een schim van mezelf geworden. De rest van mijn leven in dat getraumatiseerde land blijven, was het tegenovergestelde geworden van waar ik dacht naartoe te gaan toen ik uit Nederland wegging: Gevangenschap in plaats van vrijheid. Toch mis ik Estland soms. Van een afstand bekeken was onze vrijheid daar het grootst.
Voel ik mij thuis in Zweeds Lapland? Nee.
Een thuisgevoel is iets vreemds. Het heeft te maken met je weg kennen, de regels, de plaatselijke gebruiken, alles normaal vinden zodat je een hoop op de automatische piloot kunt doen. Maar het is meer dan dat. Want hoewel ik in Nederland mijn weg kende, de regels, de gebruiken en grotendeels op de automatische piloot kon leven, was ik daar toch niet thuis. Ik vond het leven niet normaal. En hier is dat nog steeds zo.
Misschien ontstond de behoefte aan een ander leven toen ik een klein meisje was. Elk jaar passeerden we wel een keer met het gezin in de goudgele simca de grens om naar de bergen in Oostenrijk, of de bossen in Duitsland te rijden. Naar plekken waar meer bomen stonden dan er mensen waren. Weg van het asfalt, de stenen, auto’s en al het menselijke gedoe. Het gevoel niet thuis te zijn viel daar van me af. Maar na een tijdje reden we mijn geboorteland weer binnen, waar alles recht is, schoon, netjes en geen korrel zand aan het toeval wordt overgelaten. De voorspelbaarheid en gereguleerdheid hebben altijd geschuurd. En de stad. Amsterdam vind ik leuk voor een paar daagjes. Daarna begin ik mij af te sluiten.
Ben ik dan een natuurmens? Kreeg ik de behoefte weg te trekken door een diepgeworteld verlangen één te zijn met moeder aarde? Ben ik in werkelijkheid een gereïncarneerde oervrouw? Niet echt. Ik heb een moestuin, maar geen groene vingers waardoor het een klus is de plantjes uit de grond te krijgen. Ik heb ook geen moedergevoelens en geen kinderwens, die ik bij een oervrouw vind passen. En ik mis vaardigheden om te overleven. Zet mij zonder huis en eten in het bos en ik ben snel hartstikke dood.
De rust trekt me. Misschien omdat mijn hoofd zo druk is. En de ruimte. Het kunnen dwalen zonder afleiding. De deur uitgaan en de vrijheid inlopen. Niets waar ik op moet letten, niets dat afleidt, of beïnvloedt. Het belang van alles laten vervagen en opgaan in een woud vol spontaan en integer leven.
Een paar keer eerder probeerde ik weg te gaan. Na Azië wist ik dat ik in ieder geval ergens wilde zijn waar het lekker koel was. Ik keek naar Canada en later naar Zweden, maar mijn ex wilde niet mee en ik liet het los. Het verlangen liet mÃj echter niet los, want dat Nederland mijn thuis niet was, voelde ik elke dag. En nu ik op alles terugkijk is het misschien wel nooit de vraag geweest ‘of’, maar alleen maar ‘wanneer’. Wanneer gaat ze weg, zal mijn moeder hebben aangevoeld, die geen seconde verbaasd was toen ik met Estland op de proppen kwam.
Dus reed ik eind november 2008, in mijn suzuki alto op zomerbandjes naar een sneeuwstorm in het noorden. Bestemming Estland. Een land waar ik mij nog minder thuis zou voelen dan in Nederland. Misschien was de heenreis een teken. Had ik in Groningen de conclusie kunnen trekken dat het geen goed idee was. Want daar begonnen de moeilijkheden al.
Auteur:Â Esther Quatfass