Emigratie via Estland naar Zweeds Lapland (deel 2)

Sommige dingen zijn meteen: Ja
Zoals Stef was. En dan maakt het niet uit welke tegenslagen zich aandienen.
Kerst 2007 ging ik bij hem langs. Vier dagen. We hadden een paar maanden onafgebroken gechat, hongerig naar elkaar van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. Werken, eten en slapen deden we even snel tussendoor.
Ik zag hem voor het eerst op de luchthaven van Tallinn. Doodzenuwachtig waren we. Hij was langer dan ik dacht. En hariger. Hij had zich weken niet geschoren. Nu is dat weer in.
Zo bij elkaar zijn was onwennig, tot de aansluiting met hetgeen we over elkaar wisten kwam, toen was alles zoals het hoorde.
Vier uur rijden bracht ons bij de blokhut en achttien uitgelaten sledehonden nu Stef weer thuis was. Het was donker. Ik kon de honden niet zien, alleen horen; hun geblaf terwijl ze heen en weer liepen. Daarachter hing een stilte. Nergens was strooilicht en nergens een teken van menselijk leven. Een weidsheid die heilzaam was als water voor een uitgedroogd lichaam.
De blokhut bestond uit vier muren van boomstammen, een deur en een paar ramen. De vloerdelen lagen direct op het zand. Een spin vluchtte weg in een spleet tussen de planken.
Ik zag een houtkachel, een tafel met een computer, een kruk, een muziekinstallatie en twee matrassen op de grond. Boven een gasfles hing een plank met een fornuis erop en achter een half afgebroken bakstenen muurtje stond een badkuip op het zand.
Het was koud.
De ruimte was soberder dan de berghutten die ik van vakanties kende. Maar de kachel en de muziekinstallatie gingen aan, Stef maakte warme chocomelk met slagroom en meer hadden we niet nodig.
Mijn bagage liet ik achter, want ik wist het al. Ik ging hier wonen. Ik kon niet wachten. Achter elk raam was het bos. Die vier dagen hadden we geen mens gezien. De vrijheid leek compleet te zijn.
In al zijn eenvoud voelde de blokhut aan als thuis. Stef ook. Dat dit een vaag land in een vaag gebied was, deed er niet toe. Ook niet dat de buren hadden ingebroken. Het conflict met jagers die Stef en zijn honden niet in hun bos wilden hebben leek me een kwestie van tijd en gewenning. En de dronkenlappen die hem lastig vielen zouden ook wel meevallen. Het waren feiten die niet tot mij doordrongen. Dat kwam later pas. ‘Dit moet ik doen,’ dacht ik alleen maar. ‘Dit is wat ik zoek.’
Ongeduld. Als het lichaam en de geest niet op dezelfde plek zijn. Nederland werd een kwelling waar ik doorheen moest. Ik wilde daar alleen nog maar zo snel mogelijk weg.
In hoog tempo brak ik mijn leven af. Met mijn vader begon ik aan de renovatie van mijn huis om bij de verkoop geen verlies te lijden. Intussen kroop de tijd traag naar dat ene moment in de toekomst waar ik wilde zijn: Het moment dat ik de motor zou starten en wegrijden naar een man die ik liefhad, op een plek die ik mij voorstelde als thuis, een plek die ik zou begrijpen, dacht ik.
Na een maand kwam Stef met zijn auto naar Amsterdam. Het was vreemd om met hem door de stad te lopen. Hij hoorde dáár, in het bos bij zijn honden. Op de een of andere manier misstond hij hier.
We verhuisden een deel van mijn spullen. Ik bleef twee weken. We trainden de honden. Wolfachtige poolhonden met veel kracht en een oorverdovende opwinding als Stef hun trektuigen tevoorschijn haalde. Zeven puppies dartelden tussen onze voeten door, ’s nachts een tevreden, wollig bergje tegen de blokhut aan. ’s Morgens crosten ze rond het huis. Overal gestommel. Als ik naar buiten ging, hing het groepje met hun haaientandjes in mijn broekspijpen.
In de lente ging ik weer en in de zomer stond mijn huis te koop. Ik zei mijn baan op en kon blijven tot ik wegging. Eind november was er nog geen koper, maar de ingestorte huizenmarkt hield me niet tegen. Ik ging alvast. Door niets was ik te stoppen.
Het gevoel ook daar weer weg te willen liet jaren op zich wachten, maar teruggaan naar Nederland overwoog ik niet. Dat land is van mij afgedwaald. Verandering gaat snel. Eerst lijken de verschillen klein en van weinig betekenis: I-phones, chipknips, mode, mannen met volle baarden. Oppervlakkigheden.
Maar ook de taal verandert. Er raken nieuwe woorden in gebruik, opvattingen en gedragingen verschuiven, de maatschappij steekt net iets anders in elkaar. Veranderingen verzwakken de verbinding. Er is een kloof, tien jaar tijd waarin Nederland van alles heeft beleefd zonder mij.
Hetgeen overblijft is niemandsland. Nergens is de mensenwereld nog helemaal vertrouwd. Enkel van binnen, in afzondering in mijzelf, is alles volledig te begrijpen. Is dat het begin van de gekte? Nee, ik ben opgeruimder dan ooit. De natuur doet dat. De wind die een grote aanloop neemt. Ik hoor hem kilometers ver langs de bomen suizen. Overal is leven. Het gaat zijn vrije goddelijke gang. Dat ik dit om me heen heb, is een zegen.
Auteur: Esther Quatfass