Emigratie via Estland naar Zweeds Lapland (Deel 11)
De dagen werden korter
In de verte klonk geluid. Een paar honderd meter voor de eerste bivakplaats.
Eind december, ergens in de middag, was de zon zich achter de horizon aan het nestelen. Haar licht kroop nog wat tussen de bomen door, schimmige flarden, restjes van de dag.
De honden in Stefs team en de volgteams van onze eerste twee wintergasten hadden er twintig kilometer op zitten. Een ommetje. Bergen energie hadden ze nog over. Ze draafden op het gemak over de geruimde bosweg; een laag ijs en enkele centimeters samengepakte sneeuw erop, nauwelijks weerstand onder de runners van de sledes. Senang waren ze, ingespeeld op elkaar en niets vermoedend van hetgeen ze stond te wachten.
Het geluid werd luider, kreeg iets herkenbaars en een vorm, een gezicht. Twee gezichten. Twee spitse snuitjes om precies te zijn en lange, slappe oren die wild op en neer flapperend boven lichaampjes op korte pootjes razendsnel naderden. En geen huis, of mens in velden, of wegen te bekennen.
Stefs leidhonden Gini en Luka schoven mentaal in een opperste staat van paraatheid. Hun oren rechtop en naar voren gericht. Hun tempo ging iets omlaag. Verkenning van de omgeving. Inschatting van het mogelijke gevaar. Tot ze beseften wat het was dat met bravoure op ze af kwam gerend. Toen gingen ze over tot DEFCON 1 – per direct gebruik van kernwapens toegestaan – en schakelden naar de zesde versnelling van een Kawasaki Ninja racemotor.
Stef remde door twee metalen pinnen aan een stang hard naar beneden te duwen. Met zijn winterlaarzen stond hij er bovenop, zijn volle gewicht naar beneden drukkend, en nog meer kracht doordat hij de slee aan het stuur erbij omhoog trok. Sneeuw en ijs spatten op vanonder het metaal, maar het hielp niets. Het team bleef rennen en het geschraap van de rem vulde alleen het bos en overstemde het stop-commando. Hij riep het opnieuw: ‘Stop!’ en nog een keer, maar Luka en Gini en de vier daarachter waren onbereikbaar. Er was alleen nog de naderende oorlog.
Een van de teckels hield op de laatste meters in. Iets in hem waarschuwde dat hij op zijn tellen moest passen. Dat zes sledehonden plus nog acht verdeeld over twee volgteams niet hetzelfde waren als een rat, of een onoplettende vogel.
Zijn maatje echter had elke realiteitszin verloren en stoof door, wierp zich vol overgave blaffend in het team.
Gini en Luka besprongen hem als eerste, de andere vier doken er een paar seconden later bovenop. De treklijnen, neklijnen, linten van de tuigen, de middenlijn, al het materiaal lag als een spinnenweb op de gekromde ruggen, zakte langzaam naar beneden en knoopte in elkaar. Tussen de hele rotzooi blikkerende tanden, woestenij in ogen en klauwen die in het rond maaiden om grip te krijgen op de vijand. Er klonk gegil, gekrijs, gegrom, plukken haar vlogen in het rond, terwijl ze trokken en scheurden en toen was er bloed. Veel bloed. Het droop samen met ingewanden uit het bruine lichaampje, dat nu geen lichaampje meer was, maar een in stukjes verdeeld hondje. Ergens lag een pootje, ergens anders het rompje en er miste een oor.
Stefs honden kalmeerden nu de klus was geklaard. De indringer bestond niet meer, was van de aardbodem weggevaagd, dachten ze, tot het geblaf van het tweede hondje hun oorlogsstemming opnieuw aanwakkerde. In de knoop met de lijnen, of niet: ze begonnen weer te trekken. Maar het hondje maakte een omtrekkende beweging en belandde via het bos bij het achterste toeristenteam.
Geshockeerd als onze bezoekers waren, behoorde het besturen van de slee nauwelijks nog tot de mogelijkheden. Stef riep hen aanwijzingen toe. Ondertussen draaiden zijn team en het volgteam achter hem zich ook om, want ze wilden bijstaan in de grondaanval. Maar de teckel week in de laatste seconde voor het offensief uit en verdween in het bos.
Eindelijk keerde de rust terug in de honden. Stef verwijderde de bloederige stukjes van de bosweg, ontknoopte de teams, en de honden hervatten op commando de tocht. Senang, op elkaar ingespeeld, in een rustig tempo. Maar scherp en helder; alles op orde voor een volgende provocatie.
Auteur:Â Esther Quatfass