Emigratie via Estland naar Zweeds Lapland (Deel 5)
Het begrip gereserveerdheid kreeg een nieuwe dimensie.
Ik maakte chapati’s, een groente- en vleesvulling en sausen. De chocolademelk pruttelde op een laag pitje op het fornuis in de nieuwe keuken. Thee, koffie en vruchtensap stonden bij de koekjes, de chips en andere knabbels op de tafel met de zitbanken eraan. In de houtkachel brandde een zacht vuur.
Gespannen wachtten we onze eerste bezoekers uit Tallinn op, benieuwd naar wat voor mensen hierop afkwamen en hoe ze zouden reageren. Een uur te laat arriveerden ze, maar het was lang rijden geweest, dus deden we niet moeilijk.
Ze parkeerden en stapten uit. Ik vond het vreemd dat ze de motor lieten draaien.
Het gezin van vier verzamelde zich bij de autodeuren, vluchtroutes voor een diepgeworteld wantrouwen, vulde ik later in. Als bange katjes stonden ze daar in de sneeuw te wachten. En meteen voelde ik een afstand die ik nog niet kende. Deze mensen waren anders. Niet enkel in hun taal. In hoe ze daar stonden, naar ons keken, schichtig, alsof ze niet echt bij ons wilden zijn.
We probeerden ze gerust te stellen. Stef loodste de man en de jongste zoon naar het bankje in de bak van de slee. Een schapenvacht moest de ergste bonken tegen de zitbeenderen verzachten.
We legden alles uit en spanden acht honden in. Uitgerust met hun trektuigen sprongen ze blaffend op en neer. De slee schokte. Op de achtergrond slaakten de overige honden kreten van ongenoegen; ook zij wilden mee.
De man en zijn zoon keken angstig. Ze zaten erbij alsof wij ze gevangen hielden. Toch trok Stef de starthaak los en de honden stoven weg, verdwenen met de bemande slee achter ze aan langs de besneeuwde bomen.
Ik dacht dat ze binnen wel zouden ontdooien en nodigde de vrouw met haar overgebleven zoon uit om in de blokhut te komen, onze chocolademelk te proeven. Maar ze wilden niet. Aandringen had geen zin. Ze gingen weer de auto in. En nu begreep ik de functie van die draaiende motor: zo was de cabine warm gebleven.
In mijn eentje wachtte ik bij de kachel tot ze terugkeerden. Een groot deel van de winter bracht ik daar alleen door. Terwijl buiten de mensen van me wegliepen, hun toevlucht zochten in hun auto; de enige plek waar ze zich veilig leken te voelen.
Mensen boekten, maar ze kwamen niet. Of ze boekten niet, maar kwamen. Ze kwamen te laat, op naaldhakken, hadden een hele familie mee die alleen vanaf een afstand wilde kijken, of een baby die ze alvast de ervaring van het leven wilden geven.
Niemand wilde in de sauna. Soms, als het erg koud was, kreeg ik een paar mensen mee de blokhut in. Zwijgend zaten ze aan de tafel. Er werd meestal niet gegeten, soms wat gedronken. Op vragen kreeg ik mompelend antwoord. Als ik iets vertelde kwam er geen reactie.
En even stoïcijns als ze gekomen waren, vertrokken ze weer.
Er kwamen frustraties. We tastten in het duister. Van alles dachten we ervan. Het eten was niet goed, de tocht te kort, of juist te lang. Het was de taalbarrière, of de prijs was te hoog. Misschien was de kou te koud. Of lag het aan ons? Pas later realiseerde ik de invloed van hun geschiedenis, wat zij hadden meegemaakt en hoe ze waren opgegroeid.
Intussen kookte ik iets anders, Stef paste de tocht aan, de prijs ging naar beneden, maar er veranderde niets. Als kat-uit-de-boom-kijker ken ik het. Hoe je aan een omgeving wilt wennen door je terug te trekken. Van een afstand peil je hoe de mensen zijn, proef je van de sfeer. Wil ik hier blijven, of wil ik zo snel mogelijk weer weg? Non-verbaal gedrag zegt zoveel meer als je niet moet reageren, je aandacht niet naar woorden wordt gehaald, je er als een buitenstaander naar kunt kijken.
Maar over onze bezoekers hing een zwaarte, een collectief lijden dat ik niet kende. En wat we ook probeerden, het samenzijn kwam niet op gang. Het werd nooit warm, of onderhoudend. Het bleef een afstotend gebeuren en de teleurstelling kroop ons leven in.
Ik kwam van opgeleide ouders uit een rijk westers land. En zocht mijn vrijheid en blijheid in een arm gebied, waar de mensen generaties onderdrukt waren geweest. Mijn zorgeloze achtergrond had ik de rug toegekeerd alsof die niets betekende. Terwijl hier niemand te vertrouwen was geweest, de dood dreigend boven hoofden had gehangen. Die wonden heelden niet zomaar door een tochtje op een slee. Verstandelijk begreep ik het, maar mijn gevoel zat ergens anders. Ik kende niet hun zorgen en stond machteloos tegenover het diepe, ingesleten leed.
Gedemotiveerd stopten we het programma. We sleeden alleen nog zelf. Tot de zon haar kracht hervond.
De sneeuw smolt weg. Gedruppel van de daken, stroompjes op de schuine grond. De honden sliepen onder de afdaken op droge planken, terwijl de wereld modder werd. Kwetterende vogels arriveerden en de dagen werden langer.
De ontgoocheling kreeg een plek en nieuwe ideeën spoelden aan. Een lange tocht van meerdere dagen. Buiten slapen en zelf de slee besturen. Een reis van een kleine week, ook voor de niet-lokale markt.
Ja, besloten we, volgende winter zou het anders gaan.
Auteur: Esther Quatfass